Tucht

Hieronder vindt u het tuchtreglement en het tuchtreglement dopingpraktijk elites en begeleiders terug. Versie 13/11/2018.

TUCHTREGLEMENT

1. VOORAFGAANDE BEPALINGEN 
Artikel 1: Toepassingsgebied: ·
§1 De Tuchtcommissie van de Vlaamse Schietsportkoepel is bevoegd om in eerste aanleg te oordelen over iedere overtreding van een algemeen geldende reglementering van de Vlaamse Schietsportkoepel.
§2 De coördinator van de tuchtcommissies volgt de tuchtreglementen opgesteld door de Vlaamse Schietsportkoepel vzw.

Artikel 2: Definities:

§1 Elke gedraging die de goede werking, de goede naam of de reputatie van de sportorganisatie in het gedrang brengt of strijdig is met de algemeen geldende reglementering van de Vlaamse Schietsportkoepel, opgenomen in het huishoudelijk reglement in art 1§2, is tuchtrechtelijk sanctioneerbaar. Ook bij het gelegenheid bieden of aansporen tot, het vergemakkelijken van, of het behulpzaam zijn bij het begaan van een overtreding kunnen tuchtmaatregelen worden opgelegd. Een inbreuk op de gedragscode kan tuchtrechtelijk worden gesanctioneerd.

§2 Zonder hiertoe beperkt te zijn, zijn onderstaande handelingen en gedragingen in het bijzonder tuchtrechtelijk sanctioneerbaar:
• Seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hieronder wordt verstaan: elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of lichamelijk gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast of een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd. Onder andere alle strafrechtelijke inbreuken (zoals voyeurisme, kinderlokken (“grooming”), aanranding van de eerbaarheid, kinderpornografie, verkrachting, exploitatie van prostitutie en pooierschap) zijn gevallen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
• Geweld. Hieronder wordt verstaan: elke feitelijkheid waarbij een persoon psychisch of fysiek wordt bedreigd of aangevallen.
• Pesterijen. Hieronder wordt verstaan: een onrechtmatig geheel van meerdere gelijkaardige of uiteenlopende gedragingen, buiten of binnen de sportorganisatie, die plaats hebben gedurende een bepaalde tijd, die tot doel of gevolg hebben dat de persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of psychische integriteit van een persoon bij of in het kader van de sportuitoefening wordt aangetast, dat zijn positie in gevaar wordt gebracht of dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd en die zich inzonderheid uiten in woorden, bedreigingen, handelingen, gebaren of eenzijdige geschriften. Deze gedragingen kunnen inzonderheid verband houden met leeftijd, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap, sociale afkomst, nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, geslacht, seksuele geaardheid, genderidentiteit en genderexpressie.

2. HET INLEIDEN VAN DE TUCHTPROCEDURE 
Artikel 3: De klacht:
§1 De Vlaamse Schietsportkoepel en iedere belanghebbende die meent schade te hebben geleden door een overtreding van een algemeen geldende reglementering van de Vlaamse Schietsportkoepel, kan een tuchtprocedure aanhangig maken door een gemotiveerde klacht in te dienen. Deze klacht zal, op straffe van onontvankelijkheid, binnen een termijn van 14 dagen na de vermeende overtreding of de kennisname ervan moeten ingediend worden bij de Tuchtcommissie van de Vlaamse Schietsportkoepel, Boomgaardstraat 22 bus 7, 2600 Berchem.

§2 De klacht moet, op straffe van onontvankelijkheid, minstens de volgende gegevens bevatten:
a) Naam, voornaam of volledige benaming, hoedanigheid, adres, telefoon- en faxnummer, e-mailadres en eventueel gegevens van de raadsman van de klagende partij alsook van de partij tegen wie de klacht is gericht;
b) Een uiteenzetting over de aard en de omstandigheden van het geschil, dat aan de grondslag van de klacht ligt;
c) Een samenvatting van de ingeroepen regels die zouden overtreden zijn en de sanctie die wordt gevorderd.
§3 Indien de aanleggende partij stavingstukken wenst voor te leggen, zal zij deze samen met een inventaris in bijlage van haar klacht overmaken aan de Tuchtcommissie.

3. DE TUCHTCOMMISSIE 
Artikel 4: Algemene bepalingen·· 
§1 De Tuchtcommissie kan enkel samengesteld zijn uit personen die op geen enkele wijze een persoonlijk belang hebben bij het geschil noch betrokken zijn geweest bij het eventuele voorafgaande onderzoek.

§2 De leden van de Tuchtcommissie moeten over al hun burgerlijke en politieke rechten beschikken, moeten minimum 25 jaar oud zijn en toegetreden lid zijn van de Vlaamse Schietsportkoepel.

§3 De leden van de Tuchtcommissie kunnen niet tegelijkertijd lid zijn van de Raad van Bestuur van de Vlaamse schietsportkoepel.

Artikel 5: De samenstelling van de Tuchtcommissie:
De Tuchtcommissie is samengesteld uit 3 leden, waarvan minstens één jurist, die bij voorkeur vertrouwd is met de sportsector. De leden van de Tuchtcommissie worden voor een termijn van 5 jaar benoemd door de Algemene Vergadering van de Vlaamse schietsportkoepel.

De leden van de Tuchtcommissie benoemen onder elkaar een voorzitter. Tevens duiden ze een secretaris aan, die geen deel uit maakt van het tuchtcollege, maar de griffie van de Tuchtcommissie zal waarnemen. Dit mag de coördinator van de tuchtcommissie zijn.

4. DE WAARBORG EN DE KENNISGEVING EN OPROEPING 
Artikel 6: De Waarborg voor de procedurekosten voor de Tuchtcommissie
§1 De aanleggende partij zal binnen een termijn van 14 dagen na de indiening van haar klacht door de Tuchtcommissie bij gewone brief worden uitgenodigd tot storting van een waarborg van 250 EUR ter dekking van de procedurekosten. Dit bedrag dient gestort te worden binnen een periode van 14 dagen na ontvangst van voornoemde brief.
Indien de klacht wordt ingediend door één van de bevoegde personen van VSK, vermeld in artikel 19 §3 van het Huishoudelijk Reglement, dan dient dit bedrag niet gestort te worden. De termijnen voor de verdere procedure starten dan vanaf het moment dat de klacht werd ingediend.

§2 Deze waarborg is forfaitair bepaald en omvat de dekking van honoraria en kosten van de leden Tuchtcommissie evenals de administratieve kosten van de Tuchtcommissie.

§3 Indien de waarborg niet betaald wordt binnen de 28 dagen na ontvangst van het schrijven met de uitnodiging tot storting van de waarborg, komt de klacht automatisch te vervallen.
§4 Indien de aanleggende partij door de Tuchtcommissie in gelijk wordt gesteld, zal de tegenpartij veroordeeld worden tot de terugbetaling van de gestorte waarborg aan de aanleggende partij.

§5 Indien een minnelijke schikking conform artikel 8 van het huidige reglement wordt getroffen, zal de Tuchtcommissie 1/2 van de waarborg terugstorten aan de aanleggende partij.

§6 Indien de Tuchtcommissie een akkoorduitspraak velt conform artikel 15 van het huidige reglement, zal de tegenpartij, behoudens andersluidend akkoord, veroordeeld worden tot de terugbetaling van de helft van de waarborg aan de aanleggende partij.

Artikel 7: De Kennisgeving en oproeping
Binnen een termijn van 21 dagen na de datum waarop de Tuchtcommissie de waarborg conform artikel 6 heeft ontvangen, zal zij de aanleggende partij en de partij tegen wie de klacht werd neergelegd hiervan in kennis stellen per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.

In deze kennisgeving moeten minstens de volgende elementen vermeld worden:
a) Een uiteenzetting van de feiten die ten laste worden gelegd:
b) De datum, de plaats en het uur waarop de partijen worden opgeroepen om te verschijnen voor een hoorzitting van de Tuchtcommissie;
c) Desgevallend, de te volgen procedure voor de neerlegging van stavingstukken door de tegenpartij en van een schriftelijke verdediging en voor het inroepen van andere bewijsmiddelen, inclusief het getuigenverhoor;
d) De mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een raadsman naar keuze;
e) De tijdstippen en de plaats waarop het dossier kan worden ingezien en waarop eventueel kopijen van het dossier kunnen worden besteld;
f) Het voorstel van sanctie bij minnelijke schikking, zoals voorzien in artikel 8 van het huidige reglement.

5. DE MINNELIJKE SCHIKKING 
Artikel 8: Procedure bij minnelijke schikking
§1 De Vlaams Schietsportkoepel kan een sanctie voorstellen bij wijze van minnelijke schikking. Indien deze sanctie door de betrokken partij (en) aanvaard wordt, kan de Tuchtcommissie uitspraak doen zonder oproeping van de partijen.

§2 Het voorstel van sanctie bij minnelijke schikking moet schriftelijk aan de betrokken partij(en) worden gedaan samen met kennisgeving en oproeping zoals omschreven in artikel 7 van het huidige reglement.

§3 Indien de sanctie bij minnelijke schikking wordt aanvaard, moeten de betrokken partijen hun akkoord binnen een termijn van 14 dagen na ontvangst van het voorstel tot minnelijke schikking aan de Tuchtcommissie meedelen.

§4 De Tuchtcommissie zal binnen en termijn van 14 dagen na ontvangst van schriftelijke aanvaarding van de minnelijke schikking een beschikking vellen waarin de aanvaarding van de minnelijke regeling wordt geacteerd en waarin wordt bepaald vanaf wanneer de sanctie begint te lopen.

6. DE TUCHTPROCEDURE 
Artikel 9: Voortzetting van de gewone procedure
Indien de sanctie bij minnelijke regeling niet of niet tijdig aanvaard wordt, zal de gewone procedure voor de Tuchtcommissie worden voortgezet overeenkomstig de hierna volgende bepalingen.

Artikel 10: Het taalgebruik:
§1 De procedure voor de Tuchtcommissie wordt in Nederlands gevoerd.

§2 Indien de partijen de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, kunnen zij zich laten bijstaan door een onafhankelijke tolk.

§3 De formaliteiten en de kosten, verbonden aan de bijstand van een tolk, worden geregeld op eigen initiatief van de partijen.

Artikel 11: Zetel van de Tuchtcommissie:
§1 De zittingen, bijeenkomsten en beraadslagingen van de Tuchtcommissie hebben plaats op de zetel van de Tuchtcommissie, Boomgaardstraat 22 bus7, te 2600 Berchem.

§2 De hoorzitting kan te vroegste 14 dagen en ten laatste 21 dagen na ontvangst van de kennisgeving en oproeping georganiseerd worden.

Artikel 12: Onderzoek van de klacht:
§1 De Tuchtcommissie vat na de weigering van het voorstel tot minnelijke schikking met alle mogelijke middelen het onderzoek van de zaak aan. Zij kan aldus ondermeer getuigenissen inwinnen en één of meerdere deskundigen aanstellen.

§2 Indien de partijen gebruik wensen te maken van het bewijs door getuigen of van ieder ander bewijsmiddel, dan zullen zij de Tuchtcommissie hiervan minstens 7 dagen voor de geplande hoorzitting op de hoogte brengen per aangetekend schrijven. In dit schrijven moeten de volledige naam, adres en hoedanigheid van de op te roepen getuigen worden meegedeeld. De Tuchtcommissie zal vervolgens de getuigen per aangetekend schrijven oproepen om te verschijnen op de geplande hoorzitting.

§3 De Partijen zullen vervolgens in persoon, eventueel bijgestaan door een raadsman en/of een tolk, verschijnen op de hoorzitting van de tuchtcommissie om er gehoord te worden in de uiteenzetting van hun middelen en verdediging.

§4 Indien de partijen of één van hen niet in persoon verschijnen, hoewel zij regelmatig opgeroepen zijn, is de Tuchtcommissie gemachtigd om haar opdracht niettemin te volbrengen, nadat zij er zich van heeft vergewist dat de oproep de partijen heeft bereikt. Alle beslissingen worden geacht te zijn ontvangen na een termijn van 3 dagen na bewijs van verzending.

De Tuchtcommissie zal geacht worden haar uitspraak op tegenspraak te hebben gedaan.
§5 De zittingen van de Tuchtcommissie worden gehouden volgens het principe van de openbaarheid van de debatten, tenzij de partijen of één van hen vordert dat de debatten achter gesloten deuren zouden plaatshebben.
De Tuchtcommissie zal desgevallend over de opportuniteit van dit verzoek oordelen en zal soeverein beslissen over de al dan niet openbaarheid.

Artikel 13: Voorlopige en bewarende maatregelen
§1 Elke partij kan aan de Tuchtcommissie, van zodra zij is gevat, verzoeken voorlopige of bewarende maatregelen te bevelen zoals onder meer de voorlopige opheffing van een schorsing.

§2 De Tuchtcommissie zal zich binnen een termijn van 7 dagen na ontvangst van het verzoek tot voorlopige en bewarende maatregelen hierover uitspreken in een gemotiveerde beschikking.

7. DE UITSPRAAK VAN DE TUCHTCOMMISSIE 
Artikel 14: Termijn voor de uitspraak
§1 De Tuchtcommissie moet uitspraak doen binnen een termijn van 10 dagen na het einde van de hoorzitting(en).

§2 Deze termijn kan bij gemotiveerde beslissing van de Tuchtcommissie éénmalig verlengd worden met een bijkomende termijn van 14 dagen.

Artikel 15: Akkoorduitspraak 
Indien de partijen tijdens de tuchtprocedure en voor de uitspraak van Tuchtcommissie alsnog tot een akkoord komen dat een einde maakt aan hun geschil, dan kan dit akkoord op verzoek van en mits instemming van de Tuchtcommissie vastgelegd worden in een akkoorduitspraak van de Tuchtcommissie.

Artikel 16: De uitspraak van de Tuchtcommissie
§1 De uitspraak van de Tuchtcommissie is in principe openbaar, tenzij partijen of één van hen uitdrukkelijk verzoekt dat de beslissing achter gesloten deuren zou worden uitgesproken. De Tuchtcommissie zal desgevallend over de opportuniteit van dit verzoek oordelen en zal soeverein beslissen over de al dan niet openbaarheid.

§2 De uitspraak van de Tuchtcommissie wordt geacht te zijn gedaan op de zetel van de Tuchtcommissie en op de datum die erin vermeld wordt.

§3 De uitspraak van de Tuchtcommissie is gemotiveerd en bevat desgevallend de door de Tuchtcommissie opgelegde sancties, zoals voorzien in de algemene reglementen van de VZW Vlaamse Schietsportkoepel.

Artikel 17: Kennisgeving van de uitspraak aan de partijen
Wanneer de beslissing van de Tuchtcommissie is uitgesproken, maakt zij binnen een termijn van 7 dagen na datum van de uitspraak per aangetekend schrijven over aan de partijen.

8. HOGER BEROEP 
Artikel 18: Het hoger beroep
§1 Partijen kunnen tegen de beslissing van de Tuchtcommissie hoger beroep aantekenen bij de Beroepscommissie van de Vlaamse Schietsportkoepel.

§2 De partij die hoger beroep wenst aan te tekenen zal, op straffe van onontvankelijkheid, binnen en termijn van 15 dagen na de kennisgeving van de beslissing van de Tuchtcommissie een gemotiveerd verzoek tot hoger beroep richten aan de Beroepscommissie van de Vlaamse Schietsportkoepel, Boomgaardstraat 22 bus 7, 2600 Berchem.

§3 Het verzoek tot hoger beroep bij de beroepscommissie van de federatie wordt per aangetekend schrijven verzonden, en moet op straffe van onontvankelijkheid, minstens de volgende gegevens bevatten:
a) Naam, voornaam of volledige benaming, hoedanigheid, adres, telefoon- en faxnummer, e-mailadres en eventueel gegevens van de raadsman van de partij die hoger beroep wenst in te stellen alsook van de partij waartegen het hoger beroep is gericht;
b) De datum, het nummer en de datum van de aangetekende kennisgeving van de beslissing van de Tuchtcommissie waartegen hoger beroep wordt ingeteld;
c) Een overzicht van de (onderdelen van de) beslissing die zou(den) moeten hervormd worden;
d) Een uiteenzetting van de motieven van het hoger beroep.
§4 Indien de partij die in hoger beroep gaat andere stavingstukken wenst voor te leggen dan in eerste aanleg, zal zij die samen met een inventaris in bijlage van haar verzoek tot hoger beroep overmaken aan de beroepscommissie.

9. DE BEROEPSCOMMISSIE 
Artikel 19: Algemene bepalingen
§1 De Beroepcommissie kan enkel samengesteld zijn uit personen die op geen enkele wijze een persoonlijk belang hebben bij het geschil noch betrokken geweest zijn bij het eventuele voorafgaande onderzoek en bij de procedure voor de tuchtcommissie.

§2 De leden van de Beroepscommissie moeten over al hun burgerlijke en politieke rechten beschikken, moeten minimum 25 jaar oud zijn en toegetreden lid zijn van de Vlaamse Schietsportkoepel.

§3 De leden van de Beroepcommissie kunnen niet tegelijkertijd lid zijn van de Raad van bestuur van de Vlaamse Schietsportkoepel.

Artikel 20: De samenstelling van de Beroepscommissie
§1 De Beroepcommissie is samengesteld uit 3 leden, waarvan minstens 1 jurist, die bij voorkeur vertrouwd is met de sportsector. De leden van de beroepcommissie worden voor een termijn van 5 jaar benoemd door de Algemene vergadering van de Vlaamse schietsportkoepel.

§2 De leden van de Beroepscommissie benoemen onder elkaar een voorzitter en duiden eveneens een secretaris aan, die de griffie van de beroepscommissie zal waarnemen. De secretaris maakt geen deel uit van het beroepscollege.

10. DE BEROEPSPROCEDURE 
Artikel 21: De waarborg voor de procedurekosten van Beroepscommissie
§1 De partij die hoger beroep heeft aangetekend zal binnen een termijn van 14 na de indiening van haar hoger beroep door de Beroepscommissie bij gewone brief worden uitgenodigd tot storting van een waarborg van 100 Euro ter dekking van de procedurekosten.

§2 Deze waarborg wordt forfaitair bepaald en omvat de dekking van honoraria en kosten van de Beroepscommissie evenals de administratieve kosten van de Beroepscommissie.

§3 Indien de partij die hoger beroep aantekende door de Beroepscommissie in het gelijk wordt gesteld, zal de tegenpartij veroordeeld worden tot de terugbetaling van de gestorte waarborgen in eerste aanleg en in hoger beroep.

§4 Indien de Beroepscommissie een akkoorduitspraak velt conform artikel 28 van dit reglement, zal de tegenpartij, behoudens andersluidend akkoord, veroordeeld worden tot de terugbetaling van de helft van de waarborg aan de aanleggende partij.

§5 Indien de waarborg niet betaald wordt binnen de 28 dagen na ontvangst van het schrijven met de uitnodiging tot storting van de waarborg, komt de klacht automatisch te vervallen.

Artikel 22: De kennisgeving en de oproeping 
Binnen een termijn van 21 dagen na de datum waarop de Beroepscommissie de waarborg conform artikel 21 heeft ontvangen, zal zij de partij die hoger beroep aantekende en partij tegen wie het hoger beroep is gericht hiervan in kennis stellen per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.
In deze kennisgeving moeten tenminste de volgende elementen vermeld worden:
a) een overzicht van de motieven van het hoger beroep;
b) de datum, de plaats en het uur waarop partijen worden opgeroepen om te verschijnen voor een hoorzitting van de Beroepscommissie;
c) desgevallend, de te volgen procedure voor de neerlegging van stavingstukken door de tegenpartij en van een schriftelijke verdediging en voor het inroepen van andere bewijsmiddelen, inclusief het getuigenverhoor;
d) de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een raadsman naar keuze;
e) de tijdstippen en de plaats waarop het dossier kan worden ingezien en waarop eventueel kopies van het dossier kunnen worden besteld.

Artikel 23: Het taalgebruik
§1 De procedure voor de beroepscommissie wordt in het Nederlands gevoerd.

§2 Indien de partijen de Nederlandse taal niet onvoldoende machtig zijn, kunnen zij zich laten bijstaan door en onafhankelijke tolk.

§3 De formaliteiten en de kosten, verbonden aan de bijstand van een tolk, worden geregeld op eigen initiatief van de partijen.

Artikel 24: Zetel van de Beroepscommissie
De zittingen, bijeenkomsten en beraadslagingen van de Beroepscommissie hebben plaats op de zetel van de Beroepscommissie, Boomgaardstraat 22 bus 7, 2600 Berchem

Artikel 25: Onderzoek van het hoger beroep
§1 De Beroepscommissie vat na ontvangst van het verzoek tot hoger beroep met mogelijke middelen het onderzoek van de zaak aan. Zij kan aldus ondermeer getuigenissen inwinnen en één of meerdere deskundigen aanstellen.

§2 Indien de partijen gebruik wensen te maken van het bewijs door getuigen of van ieder ander bewijsmiddel, dan zullen zij de Beroepscommissie hiervan tenminste 7 dagen voor de geplande hoorzitting op de hoogte brengen per aangetekende schrijven. In het schrijven moeten de volledige naam, adres en hoedanigheid van de op te roepen getuigen worden meegedeeld. De Beroepscommissie zal vervolgens de getuigen per aangetekend schrijven oproepen om te verschijnen op de geplande hoorzitting.

§3 De partijen zullen vervolgens in persoon, eventueel bijgestaan door een raadsman en/of een tolk, verschijnen op de hoorzitting van de Beroepscommissie om er gehoord te worden
In de uiteenzetting van hun middelen en verdediging.

§4 Indien de partijen of één van hen niet in persoon verschijnen, hoewel zij regelmatig opgeroepen zijn, is de Beroepscommissie gemachtigd om haar opdracht niettemin te volbrengen, nadat zij er zich van heeft vergewist dat de oproep de partijen heeft bereikt.
De Beroepscommissie zal geacht worden haar uitspraak op tegenspraak te hebben gedaan.

§5 De zittingen van de Beroepscommissie worden gehouden volgens het principe van de openbaarheid van de debatten, tenzij de partijen of één van hen vordert dat de debatten achter gesloten deuren zouden plaatshebben.

De Beroepscommissie zal desgevallend over de opportuniteit van dit verzoek oordelen en zal soeverein beslissen over de al dan niet openbaarheid

Artikel 26: Schorsende werking
Behoudens uitdrukkelijk andersluidende bepaling in de beslissing van de Tuchtcommissie schorsen de neerlegging van het verzoek tot hoger beroep en de procedure in hoger beroep de uitvoering van de uitspraak in eerste aanleg op.

11. DE UITSPRAAK VAN DE BEROEPSCOMMISSIE 
Artikel 27: Termijn voor de uitspraak
§1 De Beroepscommissie moet uitspraak doen binnen een termijn van 10 dagen na het einde van de hoorzitting(en).

§2 Deze termijn kan bij gemotiveerde beslissing van de Beroepscommissie éénmalig verlengd worden met een bijkomende termijn van 14 dagen.

Artikel 28: Akkoorduitspraak 
Indien de partijen tijdens de beroepsprocedure en voor de uitspraak van Beroepscommissie tot een akkoord komen dat een einde maakt aan hun geschil, dan kan dit akkoord op verzoek van de partijen en mits instemming van de Beroepscommissie vastgelegd worden in een akkoorduitspraak van Beroepscommissie.

Artikel 29: De uitspraak van de Beroepscommissie
§1 De uitspraak van de Beroepscommissie is in principe openbaar, tenzij partijen of één van hen uitdrukkelijk verzoeken dat de beslissing achter gesloten deuren zou worden uitgesproken. De Beroepscommissie zal desgevallend over de opportuniteit van dit verzoek oordelen en zal soeverein beslissen over de al dan niet openbaarheid.

§2 De uitspraak van de Beroepscommissie wordt geacht te zijn gedaan op de zetel van de Beroepscommissie en op de datum die erin vermeld wordt.

§3 De uitspraak van de Beroepscommissie is gemotiveerd en bevat desgevallend de door de Beroepscommissie opgelegde sanctie, zoals voorzien in de algemene reglementen van de Vlaamse Schietsportkoepel.

Artikel 30: Kennisgeving van de uitspraak aan de partijen
Wanneer de beslissing van de Beroepscommissie is uitgesproken, maakt zij deze binnen een termijn van 7 dagen na de datum van de uitspraak in hoger beroep per aangetekend schrijven over aan de partijen.

TUCHTREGLEMENT INZAKE DOPINGPRAKTIJKEN GEPLEEGD DOOR ELITESPORTERS OF BEGELEIDERS
(versie Code 2015)

1. Dit reglement is van toepassing op elke sporter en begeleider als vermeld in het Vlaams Antidopingdecreet van 25 mei 2012 die op het moment dat hij of zij een vermeende dopingpraktijk als vermeld in artikel 3 van voormeld decreet pleegde, of op het moment dat hij of zij in kennis wordt gesteld van het feit dat hij of zij zal vervolgd worden voor een vermeende dopingpraktijk, als elitesporter lid is van de Vlaamse Schietsportkoepel vzw (hierna VSK) of als begeleider lid is van VSK, contractueel verbonden was met VSK) of contractueel verbonden was met een sporter die op dat moment lid was van VSK of als sporter of begeleider op een andere manier met VSK verbonden was en International Shooting Sport Federation (hierna ISSF) WADA of TAS op grond daarvan van oordeel zijn dat hij onder de verantwoordelijkheid van VSK valt.

Als het conform de Wereldantidopingcode bevoegd is voor resultatenbeheer, blijft het in punt 2 van dit tuchtreglement vermelde disciplinair orgaan bevoegd om dit tuchtreglement toe te passen en disciplinaire procedure in te leiden en af te ronden over de bovenvermelde dopingpraktijk, ook als de sporter geen elitesporter meer is of de sporter of begeleider niet langer onder de verantwoordelijkheid van VSK valt op het moment dat de procedure wordt ingeleid of afgerond. Dit omvat de bevoegdheid over sporters of begeleiders die hun activiteiten hebben stopgezet voor de procedure werd ingeleid, op voorwaarde dat het bovenvermelde disciplinair orgaan conform de Code bevoegd was op het moment dat de sporter of begeleider de overtreding beging.

Punt 8 en 9 van dit reglement moeten nageleefd worden door elke organisatie die lid is van of ondersteund wordt door VSK.

2. Dit reglement moet geïnterpreteerd worden in overeenstemming met de meest recente versie van het Antidopingdecreet van 25 mei 2012 en zijn uitvoeringsbesluit(en), de Wereldantidopingcode 2015 en de Internationale Standaarden ter uitvoering van voornoemde Code.

Ter aanvulling van dit reglement, zijn de regels van het Antidopingdecreet en uitvoeringsbesluit, Wereldantidopingcode en de antidopingregels van ISSF automatisch van toepassing.

De voor toepassing van dit reglement meest relevante bepalingen van het Antidopingdecreet zijn ter informatie weergegeven in bijlage bij dit reglement. De lijst is niet-limitatief.

Dit reglement is een zelfstandig toepasbaar reglement. Andere reglementen zijn slechts van toepassing voor zover ze aanvullend werken en niet in strijd zijn met dit reglement.

VSK brengt het Vlaams Doping Tribunaal vzw (hierna: VDT) op de hoogte van elke dopingpraktijk waarvan een in punt 1 vermelde sporter of begeleider wordt verdacht. NADO Vlaanderen zorgt voor de kennisgeving aan de sporter of begeleider en alle partijen vermeld in punt 11.

De disciplinaire procedure verloopt volgens dit reglement en het procedurereglement van het disciplinair orgaan (hierna: Disciplinaire Commissie voor Elitesporters en Begeleiders of ‘DCEB’) beheerd door het VDT, die door VSK belast werd met de afhandeling van de in punt 1 vermelde dopingpraktijken. Het is van toepassing op alle zaken die tijdens de duur van de lastgeving aanhangig werden gemaakt.

Er kan alleen een disciplinaire procedure worden ingesteld tegen een sporter of begeleider wegens dopingpraktijken als die sporter of begeleider op de hoogte is gebracht, of als redelijke pogingen zijn ondernomen om hem op de hoogte te brengen, van de beweerde dopingpraktijk binnen tien jaar na de vermeende datum waarop de overtreding is gepleegd.

3. In alle gevallen waarin de sporter of begeleider op de hoogte is gebracht van een mogelijke dopingpraktijk die niet resulteert in een conform dit reglement verplichte voorlopige schorsing, zal de betrokkene door de vervolgende instantie van het DCEB de mogelijkheid worden geboden om een voorlopige schorsing te aanvaarden in afwachting van de beslechting van zijn zaak te gronde.

De duur van een voorlopige schorsing wordt afgetrokken van een eventuele uitsluitingsperiode die uiteindelijk aan de sporter wordt opgelegd of door hem wordt aanvaard.

Het DCEB legt de in punt 1 vermelde sporter, bij wijze van preventieve maatregel, prompt een voorlopige schorsing op als in het kader van een dopingtest van die sporter de analyse van een monster resulteert in de vaststelling van een afwijkend analyseresultaat voor een verboden stof die geen specifieke stof is of in de vaststelling van een verboden methode, en onderzoek door de opdrachtgever van de dopingtest de volgende twee feiten aantoont:
1° er is geen TTN verleend of er kan geen TTN verleend worden om de verboden stof of methode rechtmatig te gebruiken;
2° er is geen kennelijke afwijking van de Internationale Standaard voor Dopingtests en Onderzoeken of de Internationale Standaard voor Laboratoria, die de oorzaak is van het afwijkende analyseresultaat.

VSK licht het DCEB in nadat ze van de opdrachtgever bericht krijgt dat het onderzoek vermeld in het bovenstaande lid is voltooid.

Er mag slechts een voorlopige schorsing worden opgelegd nadat de sporter door het DCEB de mogelijkheid is geboden van een voorlopige hoorzitting vóór het opleggen van de voorlopige schorsing. De sporter kan bij het DCEB een voorlopige hoorzitting vragen binnen de termijn opgegeven in de kennisgeving van het DCEB. Doet hij of zij dit niet, kan de voorlopige schorsing zonder hoorzitting opgelegd worden.

Een voorlopige hoorzitting kan zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden.

Een voorlopige schorsing kan opgeheven of dient niet opgelegd te worden als de sporter kan aantonen dat ofwel:
a) er sterke aanwijzingen zijn dat hem geen schuld of nalatigheid te verwijten valt, waardoor hem waarschijnlijk uiteindelijk geen uitsluiting van sportactiviteiten zal opgelegd worden;
b) de beschuldiging van een dopingpraktijk geen redelijke kans op slagen heeft, bijvoorbeeld wegens een duidelijke fout in de zaak tegen de sporter;
c) de vermoedelijke dopingpraktijk waarschijnlijk te wijten is aan een besmet product;
d) er andere feiten zijn die een voorlopige schorsing in de gegeven omstandigheden onbillijk zouden maken.

Een voorlopige schorsing als vermeld in het eerste lid wordt onmiddellijk opgeheven als de analyse van het B-monster de analyse van het A-monster niet bevestigt.

Elke beslissing over een voorlopige schorsing wordt door de bevoegde instantie meegedeeld aan:
1° de sporter;
2° ISSF;
3° NADO Vlaanderen, de NADO van het land waarin de sporter woont en de NADO van zijn nationaliteit;
4° het Internationaal Olympisch Comité (IOC) of het Internationaal Paralympisch Comité (IPC), indien van toepassing, als de uitspraak een effect kan hebben op de Olympische Spelen of de Paralympische Spelen, waaronder uitspraken die een invloed hebben op de bevoegdheid tot deelname aan de Olympische Spelen of de Paralympische Spelen;
5° het WADA.

Al de in het vorige lid vermelde partijen kunnen tegen de beslissing, of het gebrek aan een beslissing binnen de tien kalenderdagen na het verzenden van de kennisgeving aan de sporter vermeld in het vijfde lid, beroep aantekenen bij het TAS.

Tegen de beslissing om een voorlopige schorsing op te leggen of niet op te heffen nadat de sporter aanvoerde dat de inbreuk waarschijnlijk te wijten is aan een besmet product, kan echter geen beroep ingesteld worden bij het TAS.

Een voorlopige schorsing betekent dat de sporter tijdelijk aan geen enkele wedstrijd mag deelnemen die voorafgaat aan de definitieve uitspraak van het DCEB.

4. Het DCEB zal de sporter of begeleider zo snel mogelijk uitnodigen voor een hoorzitting over de grond van de zaak.

Van het recht op een hoorzitting wordt door de sporter of begeleider afstand gedaan indien hij niet reageert op de bovenvermelde uitnodiging en niet verschijnt op de bovenvermelde zitting.

De zaak kan, mits het akkoord van de sporter en alle in punt 11 vermelde partijen, ook onmiddellijk gehoord worden door het TAS.

5. Het DCEB zal, indien het van oordeel is dat de beschuldigde een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3 van de meest recente versie van het Vlaams Antidopingdecreet van 25 mei 2012 heeft begaan, de maatregelen vermeld in punt 6 en 7 nemen. De artikelen waarin in punt 6 van dit reglement naar verwezen wordt, zijn de artikelen van het voormelde decreet.

Na de uitspraak van het DCEB, kan NADO Vlaanderen, voorafgaand aan een beslissing in laatste instantie of voor het verstrijken van de periode waarin beroep kan worden aangetekend, een deel van de uitsluitingsperiode opschorten in individuele gevallen waarin de sporter NADO Vlaanderen, een gerechtelijke instantie of een professioneel tuchtorgaan substantiële hulp heeft geboden die ertoe leidt dat NADO Vlaanderen een dopingovertreding door een andere persoon ontdekt of vaststelt, of waardoor een gerechtelijk orgaan of tuchtorgaan een strafbaar feit of een dopingpraktijk van een andere sporter of begeleider ontdekt of vervolgt. Na een beslissing in laatste instantie of het verstrijken van de periode waarin beroep kan worden aangetekend, kan NADO Vlaanderen alleen een deel van de anderszins toepasselijke uitsluitingsperiode opschorten met de goedkeuring van het WADA en de toepasselijke internationale federatie. In hoeverre de anderszins toepasselijke uitsluitingsperiode kan worden opgeschort, hangt af van de ernst van de dopingovertreding die de sporter heeft begaan, en van het belang van de substantiële hulp die de sporter heeft geboden in de strijd tegen doping in de sport. Niet meer dan driekwart van de anderszins toepasselijke uitsluitingsperiode kan worden opgeschort. Als de anderszins toepasselijke uitsluitingsperiode levenslang is, mag de volgens dit artikel niet-opgeschorte periode nooit minder dan acht jaar bedragen. Als de sporter in gebreke blijft om mee te werken en volledige en geloofwaardige substantiële hulp te bieden op basis waarvan NADO Vlaanderen een periode van uitsluiting heeft opgeschort, zal NADO Vlaanderen de oorspronkelijke periode van uitsluiting opnieuw van toepassing verklaren. Tegen elke beslissing van NADO Vlaanderen om de opgeschorte uitsluitingsperiode al dan niet opnieuw in te voeren, kan de sporter, de sportvereniging, de NADO van de woonplaats van de sporter, de internationale sportfederatie, het IOC of IPC als de beslissing een effect kan hebben met betrekking tot de volgende Olympische of Paralympische Spelen, en WADA in beroep gaan bij het TAS.

Op verzoek van NADO Vlaanderen of de beschuldigde kan het WADA, in elke fase van de procedure, ook na een beslissing in beroep, instemmen met wat het beschouwt als een passende opschorting van de anders toepasselijke uitsluitingsperiode en andere gevolgen. In uitzonderlijke omstandigheden kan het WADA in ruil voor substantiële hulp akkoord gaan met opschortingen van de uitsluitingsperiode die verdergaan dan de opschortingen vermeld in punt 6, §9 of kan het WADA zelfs akkoord gaan dat de uitsluitingsperiode volledig wordt opgeheven en/of dat het prijzengeld niet moet worden terugbetaald en/of dat boetes of kosten niet moeten worden betaald. De goedkeuring van het WADA is onderworpen aan de herinvoering van de sanctie zoals bepaald in het vorige lid.

Indien een antidopingorganisatie een deel van een anders toepasselijke sanctie opschort omdat substantiële hulp is geboden, dan moet dit samen met de motivering van deze beslissing worden gemeld aan de andere antidopingorganisaties met een recht op beroep overeenkomstig punt 12. In unieke omstandigheden waarin het WADA oordeelt dat het in het beste belang van de strijd tegen doping zou zijn, kan het WADA een antidopingorganisatie toestemming geven om passende geheimhoudingsovereenkomsten aan te gaan die de openbaarmaking van de overeenkomst met betrekking tot substantiële hulp of de aard van de geboden substantiële hulp beperken of uitstellen.

6. §1. Bij een eerste overtreding, wordt de uitsluiting van de beschuldigde als volgt bepaald:
1° voor een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 1°, 2° of 6°:
a) vier jaar uitsluiting als het opzettelijk was, tenzij paragraaf 6 van toepassing is;
b) twee jaar uitsluiting als het niet opzettelijk was, tenzij paragraaf 4, 5 of 6 van toepassing is.

Als de dopingpraktijk verband houdt met een specifieke stof, dient het bewijs van het opzettelijk karakter geleverd te worden door NADO Vlaanderen.

Als de dopingpraktijk verband houdt met een niet-specifieke stof, dient het bewijs van het niet-opzettelijk karakter geleverd worden te door de beschuldigde.

2° voor een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 3°:
a) vier jaar uitsluiting, tenzij paragraaf 5 of 6 van toepassing is
b) twee jaar uitsluiting indien de sporter heeft verzuimd zich aan een monstername te onderwerpen en kan aantonen dat het niet opzettelijk was, tenzij paragraaf 5 of 6 van toepassing is.

3° voor een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 4°: twee jaar uitsluiting, behoudens verkorting tot minimum één jaar, afhankelijk van de schuldgraad van de sporter, tenzij paragraaf 5 of 6 van toepassing is.

De verkorting tot minimum één jaar is niet mogelijk als de sporter zijn verblijfsgegevens herhaaldelijk op het laatste moment heeft gewijzigd of andere handelingen heeft gesteld die een ernstig vermoeden doen rijzen dat de sporter heeft trachten te vermijden om voor een dopingtest beschikbaar te zijn.

4° voor een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 5°: vier jaar uitsluiting, tenzij paragraaf 5 of 6 van toepassing is.

5° voor een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 7°: minimaal vier jaar en maximaal levenslang, afhankelijk van de ernst van de inbreuk, wordt, tenzij paragraaf 5 of 6 van toepassing is. Een inbreuk waarbij een minderjarige betrokken is, wordt als een bijzonder ernstige overtreding beschouwd.

6° voor een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 8°: minimaal vier jaar en maximaal levenslang, afhankelijk van de ernst van de inbreuk, wordt, tenzij paragraaf 5 of 6 van toepassing is. Een inbreuk waarbij een minderjarige betrokken is, wordt als een bijzonder ernstige overtreding beschouwd en zal, indien gepleegd door een begeleider voor andere inbreuken dan specifieke stoffen, resulteren in een levenslange uitsluiting voor de begeleider.

7° voor een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 9°: minimaal twee jaar en maximaal vier jaar, afhankelijk van de ernst van de overtreding, tenzij paragraaf 5 of 6 van toepassing is.

8° voor een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 10°: twee jaar, behoudens een vermindering tot minimum één jaar, afhankelijk van de schuldgraad van de beschuldigde en de andere omstandigheden van het geval, tenzij paragraaf 5 of 6 van toepassing is.

De uitsluitingsperioden bepaald in deze paragraaf kunnen door NADO Vlaanderen of WADA geheel of gedeeltelijk opgeschort worden conform punt 5.

§2. Bij een tweede overtreding, wordt de uitsluiting van de beschuldigde als volgt bepaald:
Met behoud van de toepassing van paragraaf 8, de langste van de volgende perioden:
a) zes maanden;
b) de helft van de uitsluitingsperiode die voor de eerste overtreding werd opgelegd, zonder eventuele toepassing van paragraaf 6;
c) twee keer de uitsluitingsperiode die normaal van toepassing is op de tweede overtreding als die beschouwd zou worden als een eerste overtreding, zonder toepassing van paragraaf 6.

De uitsluitingsperiode bepaald zoals hierboven mag dan verder verminderd worden door toepassing van paragraaf 6.

De uitsluitingsperiode bepaald in deze paragraaf kan door NADO Vlaanderen of WADA geheel of gedeeltelijk opgeschort worden conform punt 5.

§3. Bij een derde overtreding, wordt de uitsluiting van de beschuldigde als volgt bepaald:
Met behoud van de toepassing van paragraaf 8, levenslange schorsing, tenzij in één van de volgende gevallen:
a) de derde dopingpraktijk de voorwaarden vervuld van opheffing of vermindering van de uitsluitingsperiode van paragraaf 4 of paragraaf 5;
b) het een dopingpraktijk als vermeld in art. 3, 4° betreft.

In deze gevallen wordt de uitsluitingsperiode verminderd tot een periode tussen acht jaar tot levenslang.

§4. Als de beschuldigde kan aantonen dat hem geen schuld of nalatigheid te verwijten valt, vervalt de periode van uitsluiting.

Deze paragraaf is alleen van toepassing op de oplegging van sancties, en dus niet op de bepaling of al dan niet een dopingpraktijk is begaan. Het is alleen van toepassing in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien een sporter zou kunnen bewijzen dat hij of zij, ondanks alle genomen voorzorgen, door een tegenstrever is gesaboteerd.

§5. Als de beschuldigde kan aantonen dat hem geen significante fout of nalatigheid te verwijten valt, wordt de periode van uitsluiting afhankelijk van de dopingpraktijk verminderd als volgt:
1° als de dopingpraktijk vermeld in artikel 3, 1°, 2° of 6° betrekking heeft op een specifieke stof: minstens een berisping en maximum twee jaar uitsluiting, afhankelijk van de schuldgraad van de beschuldigde;
2° als de beschuldigde kan aantonen dat de dopingpraktijk vermeld in artikel 3, 1°, 2° of 6° afkomstig is van een besmet product: minstens een berisping en maximum twee jaar uitsluiting, afhankelijk van de schuldgraad van de beschuldigde. Bij de beoordeling van de schuldgraad van de sporter zou het bijvoorbeeld gunstig zijn voor de sporter als hij of zij het product waarvan later werd vastgesteld dat het besmet was, had vermeld op zijn of haar dopingcontroleformulier;
3° in andere gevallen dan vermeld in 1° en 2°, kan de normaal toepasselijke uitsluitingsperiode, met behoud van eventuele verdere vermindering op grond van paragraaf 6, worden verkort op basis van de schuldgraad van de beschuldigde, maar de verkorte uitsluitingsperiode mag niet korter zijn dan de helft van de normaal toepasselijke uitsluitingsperiode.
Indien de normaal toepasselijke uitsluitingsperiode levenslang is, mag de overeenkomstig punt 3° verkorte periode niet minder dan acht jaar bedragen.

Afhankelijk van de unieke feiten van een bepaald geval, kunnen de volgende voorbeelden resulteren in een verminderde sanctie wegens gebrek aan significante schuld of nalatigheid:
a) een positieve controle als gevolg van de inname van een verkeerd gelabeld of verontreinigd vitamine- of voedingssupplement;
b) de toediening van een verboden stof door de persoonlijke arts of trainer van de sporter zonder dit aan de sporter te hebben gemeld;
c) sabotage van voeding of drank van een sporter door een echtgenoot/echtgenote, coach of andere begeleider die tot de entourage van de sporter behoort

§6. Andere redenen om de periode van uitsluiting te doen vervallen of verminderen:
1° als een beschuldigde vrijwillig een dopingpraktijk bekent vóór hem een monsterneming wordt aangekondigd die een dopingpraktijk zou kunnen aantonen of, als het een andere dopingpraktijk betreft dan vermeld in artikel 3, 1°, voor hij de eerste kennisgeving van de toegegeven overtreding ontvangt en die bekentenis het enige betrouwbare bewijs is van de overtreding op het ogenblik van de bekentenis, kan zijn uitsluitingsperiode worden verminderd tot de helft van de uitsluitingsperiode die normaal van toepassing is.
Deze bepaling is van toepassing wanneer een beschuldigde uit eigen beweging een dopingpraktijk bekent in omstandigheden waarbij geen enkele antidopingorganisatie er zich van bewust is dat mogelijk een dopingpraktijk is begaan en is niet van toepassing op situaties waarbij de bekentenis plaatsvindt nadat de beschuldigde denkt dat hij of zij zal worden betrapt.
De mate waarin de uitsluitingsperiode wordt verkort, moet gebaseerd zijn op de kans dat de beschuldigde zou zijn betrapt indien hij of zij zich niet vrijwillig had aangegeven.
2° een beschuldigde die een uitsluiting van vier jaar riskeert wegens een eerste overtreding van artikel 3, 1°, 2°, 3°, 5° of 6° kan, door de dopingpraktijk waarvan hij wordt beschuldigd onmiddellijk te bekennen na te zijn geconfronteerd door NADO Vlaanderen en ook na goedkeuring en naar goeddunken van zowel het WADA als NADO Vlaanderen, een verkorting van de uitsluitingsperiode tot minimaal twee jaar krijgen, afhankelijk van de ernst van de overtreding en de schuldgraad van de beschuldigde.

§7. Als een beschuldigde aanspraak kan maken op vermindering van sanctie op meer dan één grond vermeld in paragraaf 4, 5, 6 of punt 5, geldt dat voor een vermindering of schorsing op basis van paragraaf 6 of punt 5, wordt toegepast, de uitsluitingsperiode die normaal van toepassing is, moet worden bepaald in overeenstemming met de vorige paragrafen. Als de beschuldigde aanspraak maakt op een vermindering of opschorting van de uitsluitingsperiode op basis van paragraaf 6 of punt 5, kan de uitsluitingsperiode worden verminderd of opgeschort, zonder ooit minder lang te zijn dan een vierde van de uitsluitingsperiode die normaal van toepassing is;

§8. Als de periode van uitsluiting vervalt wegens geen schuld of nalatigheid van de beschuldigde, telt de overtreding niet mee voor het vaststellen van de periode van uitsluiting die geldt voor meervoudige overtredingen.

Om te worden bestraft wegens een tweede of derde overtreding, kan een dopingpraktijk alleen als een tweede overtreding worden beschouwd als wordt aangetoond dat de beschuldigde de tweede dopingpraktijk heeft begaan nadat hij op de hoogte was gebracht van de eerste overtreding, of nadat de opdrachtgever redelijke inspanningen heeft geleverd om hem op de hoogte te brengen van de eerste overtreding. Als de opdrachtgever dat niet kan bewijzen, worden de overtredingen samen als één enkele eerste overtreding beschouwd en zal de opgelegde sanctie gebaseerd zijn op de overtreding waarop de strengere sanctie staat.

Als na de bestraffing van een eerste overtreding feiten worden ontdekt met betrekking tot een dopingpraktijk van de beschuldigde die zich hebben voorgedaan vóór de kennisgeving met betrekking tot de eerste overtreding, wordt een aanvullende sanctie opgelegd op basis van de sanctie die had kunnen worden opgelegd als tegelijkertijd uitspraak was gedaan over beide overtredingen.

Voor de toepassing van paragraaf 2 of 3 moeten alle overtredingen plaatsvinden binnen dezelfde periode van tien jaar om als meervoudige overtredingen beschouwd te worden.

§9. De uitsluitingsperiode gaat in op de dag waarop tijdens een hoorzitting een uitsluiting wordt opgelegd of, als afstand werd gedaan van een hoorzitting, op de datum waarop de uitsluiting werd aanvaard of gewijzigd. Elke periode van voorlopige schorsing moet worden afgetrokken van de totale periode van uitsluiting die wordt opgelegd.

Geen enkele sporter of begeleider die uitgesloten is verklaard, mag tijdens de uitsluitingsperiode in welke hoedanigheid ook deelnemen aan een wedstrijd of activiteit (behalve erkende antidopingcursussen of rehabilitatieprogramma's) die wordt erkend of georganiseerd door een ondertekenaar van de Code, een lidorganisatie van een ondertekenaar van de Code, of een club of andere lidorganisatie van een lidorganisatie van een ondertekenaar van de Code, of aan wedstrijden die worden erkend of georganiseerd door een profliga of organisatie van een internationaal of nationaal evenement of een door een overheidsinstantie gefinancierde sportactiviteit op nationaal of eliteniveau.

Een sporter of begeleider aan wie een uitsluitingsperiode van meer dan vier jaar is opgelegd, mag na vier jaar van de uitsluitingsperiode te hebben uitgezeten als sporter deelnemen aan lokale sportevenementen waarvoor de sanctie niet geldt of die niet anderszins onder de bevoegdheid van een ondertekenaar van de Code of een lid van een ondertekenaar van de Code vallen, maar alleen als het lokale sportevenement niet op een dusdanig niveau is dat het die sporter of begeleider anders rechtstreeks of onrechtstreeks zou kunnen kwalificeren voor deelname aan (of het verzamelen van punten voor) een nationaal kampioenschap of een internationaal evenement, en als de sporter of andere persoon in geen enkele hoedanigheid met minderjarigen werkt.

Een sporter die een uitsluitingsperiode uitzit, blijft onderworpen aan controles.

In afwijking van het bovenstaande mag een sporter weer beginnen te trainen met een team of weer gebruik beginnen te maken van de faciliteiten van een club of andere lidorganisatie van een lidorganisatie van een ondertekenaar van de Code tijdens de kortste van de volgende perioden: (1) de laatste twee maanden van de uitsluitingsperiode van de sporter, of (2) het laatste kwart van de opgelegde uitsluitingsperiode.

§10. Als een sporter zich uit de sport terugtrekt terwijl hij onderworpen is aan een uitsluitingsperiode en later weer actief wil deelnemen aan sportwedstrijden, mag hij of zij pas deelnemen aan internationale evenementen of nationale evenementen nadat hij of zij zich voor controle beschikbaar heeft gesteld door ISSF en NADO Vlaanderen zes maanden vooraf (of een termijn gelijk aan de uitsluitingsperiode die de sporter nog moet uitzitten op het moment dat hij of zij zich uit de sport terugtrekt, indien die periode langer is dan zes maanden) schriftelijk hiervan in kennis te stellen.
Als de tuchtprocedure of andere aspecten van de dopingcontrole aanzienlijke vertraging oplopen die niet aan de beschuldigde te wijten is, kan het disciplinair orgaan de uitsluitingsperiode op een vroegere datum laten ingaan, op zijn vroegst op de datum van de monsterneming, of op de laatste datum waarop een andere dopingpraktijk heeft plaatsgevonden. Alle tijdens de uitsluitingsperiode behaalde wedstrijdresultaten, inclusief die welke zijn behaald tijdens de periode van uitsluiting met terugwerkende kracht, worden gediskwalificeerd.

Als de beschuldigde onmiddellijk (d.w.z. wat de sporter betreft, in ieder geval voor de sporter opnieuw aan een wedstrijd deelneemt) de dopingpraktijk bekent nadat de opdrachtgever hem met de dopingpraktijk heeft geconfronteerd, kan de uitsluitingsperiode op zijn vroegst aanvangen op de datum van de monsterneming of op de laatste datum waarop een andere dopingpraktijk plaatsvond. In elk geval moet de beschuldigde, als deze bepaling wordt toegepast, minstens de helft van de uitsluitingsperiode uitzitten, beginnend vanaf de datum waarop de beschuldigde de opgelegde sanctie heeft aanvaard, de datum van de tuchtrechtelijke uitspraak van die sanctie of de datum waarop de sanctie wordt gewijzigd. Dit artikel geldt niet indien de Uitsluitingsperiode al is verkort overeenkomstig punt 6 §6, 2° hierboven.

Als een voorlopige schorsing wordt opgelegd en door de sporter wordt gevolgd, wordt de periode van voorlopige schorsing afgetrokken van een eventuele uitsluitingsperiode die uiteindelijk aan de sporter wordt opgelegd.

Als een sporter of begeleider vrijwillig en schriftelijk een voorlopige schorsing aanvaardt van de opdrachtgever, en vervolgens afziet van wedstrijddeelname, wordt die periode van vrijwillige voorlopige schorsing afgetrokken van een eventuele uitsluitingsperiode die uiteindelijk aan de sporter wordt opgelegd. Een kopie van de vrijwillige aanvaarding van een voorlopige schorsing door de betrokkene moet onmiddellijk worden bezorgd aan alle partijen die recht hebben op kennisgeving van een vermoedelijke dopingpraktijk.

De periode voor de datum van inwerkingtreding van een voorlopige schorsing wordt nooit in mindering gebracht van een uitsluitingsperiode, ongeacht of de sporter ervoor heeft geopteerd om niet deel te nemen aan wedstrijden of door zijn team werd geschorst.

7. De kosten die de beschuldigde maakt in het kader van diens verdediging zijn voor diens eigen rekening, tenzij het DCEB, TAS of een gerechtelijke instantie anders bepaald.

8. Bij elke dopingpraktijk waarvoor geen verminderde sanctie geldt zoals vermeld in punt 6, §4 en §5, wordt bovendien de sportgerelateerde financiële steun of andere sportgerelateerde voordelen die een dergelijke sporter of begeleider zou ontvangen, geheel of gedeeltelijk ingehouden door VSK, haar lid organisaties en de overheid.

9. Een dopingpraktijk in verband met een dopingcontrole binnen wedstrijdverband leidt automatisch tot diskwalificatie van het individuele resultaat dat is behaald in die wedstrijd met alle daaruit voortvloeiende consequenties, zoals het verlies van eventuele medailles, punten en prijzen.

Een dopingovertreding tijdens of in verband met een evenement kan, indien het bestuursorgaan van het evenement hiertoe beslist, leiden tot diskwalificatie van alle individuele resultaten die de sporter tijdens dat evenement heeft behaald, met alle gevolgen van dien zoals het verlies van alle medailles, punten en prijzen, behalve zoals bepaald in het laatste lid van dit artikel.

Indien de sporter aantoont dat hem of haar geen schuld of nalatigheid te verwijten valt voor de overtreding, worden de individuele resultaten van de sporter in de andere wedstrijden niet gediskwalificeerd, tenzij de resultaten van de sporter in andere wedstrijden dan de wedstrijd waarin de dopingovertreding plaatsvond waarschijnlijk door de dopingovertreding van de sporter zijn beïnvloed.

Factoren die meespelen bij de beslissing om andere resultaten tijdens een evenement al dan niet te diskwalificeren, zijn bijvoorbeeld de ernst van de dopingovertreding van de sporter en de vraag of de sporter negatief werd bevonden in de andere wedstrijden.

Alle door een sporter tijdens een periode van voorlopige schorsing of uitsluiting behaalde wedstrijdresultaten, inclusief die welke zijn behaald tijdens een periode van uitsluiting die met terugwerkende kracht is opgelegd, komen te vervallen.

Bij ploegsporten zullen alle door individuele spelers ontvangen onderscheidingen worden gediskwalificeerd.

Indien twee of meer leden van een team in een ploegsport in kennis zijn gesteld van een dopingovertreding in verband met een evenement, moet het bestuursorgaan van het evenement tijdens de evenementenperiode passende doelgerichte dopingcontroles uitvoeren onder het team.

Indien twee of meer leden van een ploeg in een ploegsport zijn veroordeeld voor een dopingpraktijk tijdens de periode van een evenement, moet het bestuursorgaan van het evenement het team een passende sanctie opleggen (bijvoorbeeld puntenverlies, diskwalificatie uit een wedstrijd of evenement, of een andere sanctie) bovenop de maatregelen die aan de individuele sporters worden opgelegd.

10. Wanneer een sporter of begeleider die uitgesloten is verklaard, het verbod op deelname tijdens de uitsluiting overtreedt, worden de resultaten van deze deelname gediskwalificeerd en begint de oorspronkelijk opgelegde uitsluitingsperiode opnieuw te lopen vanaf de datum van de overtreding. De nieuwe uitsluitingsperiode kan verkort worden afhankelijk van de schuldgraad van de sporter of begeleider en andere omstandigheden van de zaak.

De opdrachtgever van de dopingcontrole die tot de oplegging van de oorspronkelijke uitsluitingsperiode heeft geleid, dient te bepalen of de sporter of begeleider het verbod op deelname heeft overtreden, en of een vermindering aangewezen is. Tegen deze beslissing kan in beroep gegaan worden conform punt 12.

Indien een begeleider van een sporter of een andere begeleider hulp biedt aan een persoon bij de overtreding van het verbod op deelname tijdens de uitsluiting, kan een antidopingorganisatie met bevoegdheid over die begeleider sancties opleggen voor die hulp op grond van een overtreding van artikel 3, 9° van het antidopingdecreet.

11. Het DCEB deelt elke disciplinaire uitspraak binnen vijf werkdagen mee aan de beschuldigde, VSK, NADO Vlaanderen, de NADO van de woonplaats en licentie van de beschuldigde, de NADO van de nationaliteit van de beschuldigde, ISSF, het IOC of het IPC als de beslissing een effect kan hebben op de volgende Olympische of Paralympische Spelen, en WADA.

De kennisgeving, vermeld in het eerste lid, omvat de beslissing, de motivering, in voorkomend geval de reden waarom de maximumsanctie niet is opgelegd, en een samenvatting in het Engels of in het Frans.

12. Al de partijen vermeld in punt 11 hebben het recht tegen elke uitspraak van het DCEB beroep aan te tekenen bij het TAS, volgens de voorwaarden die van toepassing zijn op het TAS.

Niettegenstaande enige andere bepaling, is de enige persoon die beroep kan aantekenen tegen een voorlopige schorsing de sporter aan wie de voorlopige schorsing is opgelegd.
Het beroep schort de tenuitvoerlegging van de in punt 6 vermelde maatregel niet op, tenzij TAS anders beslist.

De termijn voor het instellen van beroep is eenentwintig kalenderdagen te rekenen vanaf de dag dat de partij van het voor beroep vatbare besluit in kennis is gesteld.

De uiterste datum waarbinnen het WADA echter beroep kan aantekenen of kan tussenbeide komen is gelijk aan de laatste van de volgende twee data:
a) eenentwintig dagen na de laatste dag waarop eender welke partij beroep kon hebben aangetekend, of
b) eenentwintig dagen na ontvangst door het WADA van het volledige dossier met betrekking tot de uitspraak, waaronder in ieder geval een vertaling van de uitspraak.

Wanneer het DCEB niet binnen een door WADA te bepalen redelijke termijn heeft beslist heeft of er een dopingovertreding heeft plaatsgevonden, kan WADA ervoor opteren om rechtstreeks beroep aan te tekenen bij het TAS, alsof het DCEB had beslist dat er geen dopingovertreding was begaan.

Indien het TAS in het geval vermeld in het vorige lid oordeelt dat er in de betreffende dopingzaak sprake is van een dopingpraktijk en het besluit van WADA om direct beroep in te stellen bij TAS redelijk was, zal VSK WADA’s kosten (waaronder de kosten voor juridische bijstand) voor het beroep bij het TAS vergoeden.

13. De omvang van de beoordeling in beroep omvat alle kwesties die relevant zijn voor de zaak en is uitdrukkelijk niet beperkt tot de kwesties of omvang van de beoordeling door het DCEB.

Indien een in punt 11 vermelde partij in beroep is gegaan bij het TAS, zijn alle andere in punt 11 vermelde partijen gerechtigd tot het instellen van incidenteel beroep. Indien een partij van dit recht gebruik wenst te maken, dient deze partij het incidenteel beroep uiterlijk in te stellen met het antwoord van de eerste partij.

14. Punt 1, 2, 4, 11, 12, 13, 14 en 15 van dit reglement zijn procedurele bepalingen die met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2015.
De disciplinaire afhandeling van feiten die aanleiding geven tot de vaststelling van dopingpraktijken die gepleegd of vastgesteld zijn voor de inwerkingtreding van dit reglement, blijft onderworpen aan de disciplinaire bepalingen die van toepassing waren op het moment van de feiten.

De periode gedurende welke voorgaande dopingpraktijken in rekening kunnen worden gebracht als meervoudige overtredingen, is tien jaar, tenzij ze al verjaard zijn op de datum van inwerkingtreding van dit reglement.

Om de uitsluitingsperiode te bepalen van een tweede dopingpraktijk, waarbij de sanctie voor de eerste dopingpraktijk gebaseerd was op de disciplinaire sanctieregeling die van toepassing was voor de inwerkingtreding van dit reglement, moet uitgegaan worden van de uitsluitingsperiode die opgelegd zou zijn voor de eerste dopingpraktijk onder de disciplinaire sanctieregeling die in werking treedt bij dit reglement.

15. NADO Vlaanderen heeft het recht controle uit te oefenen op de naleving van dit intern tuchtreglement.

Bijlage: Uittreksels uit het Antidopingdecreet.

Art. 2. 1° aangifteverzuim: het verzuim van een sporter in een geregistreerde doelgroep om juiste en volledige verblijfsgegevens te verstrekken die toelaten dat de sporter gelokaliseerd kan worden om aan een dopingtest onderworpen te worden op de plaats en op het tijdstip, vermeld in zijn verblijfsgegevens, of om die verblijfsgegevens te updaten als dat nodig is, zodat ze juist en volledig blijven;

2° afwijkend analyseresultaat: een rapport van een WADA-geaccrediteerd of door het WADA goedgekeurd controlelaboratorium dat in een monster de aanwezigheid is gevonden van een verboden stof of van de metabolieten of markers ervan, inclusief verhoogde hoeveelheden van endogene stoffen, of een bewijs van het gebruik van een verboden methode;

5° afwijkend paspoortresultaat: een rapport op het einde van de procedure over de evaluatie van het biologisch paspoort dat besluit dat de onderzochte analytische resultaten inconsistent zijn met een normale fysiologische toestand of bekende pathologie en dat ze overeenstemmen met het gebruik van een verboden stof of een verboden methode;

7° bedrog: veranderingen aanbrengen met een ongeoorloofd doel of op een ongeoorloofde manier; een ongeoorloofde invloed uitoefenen; op een ongeoorloofde manier tussenkomen; obstructie voeren, misleiden of om het even welke andere frauduleuze handelingen stellen om resultaten te veranderen of om te verhinderen dat de normale procedures kunnen worden gevolgd;

8° begeleider: elke coach, trainer, manager, agent, teammedewerker, official, elk medisch of paramedisch personeelslid, elke ouder of elke andere persoon die een sporter die deelneemt aan of zich voorbereidt op een sportactiviteit, behandelt, assisteert of met hem samenwerkt;

9° bezit: het daadwerkelijke, fysieke bezit of het indirecte bezit, dat alleen kan worden vastgesteld als de persoon exclusieve controle heeft, of de intentie heeft om controle uit te oefenen, over de verboden stof of verboden methode of de ruimte waar een verboden stof of verboden methode zich bevindt, met dien verstande dat als de persoon geen exclusieve controle heeft over de verboden stof of verboden methode of de ruimte waar een verboden stof of verboden methode zich bevindt, indirect bezit alleen kan worden vastgesteld als de persoon op de hoogte was van de aanwezigheid van de verboden stof of verboden methode en de intentie had er controle over uit te oefenen. Er is echter geen sprake van een dopingovertreding alleen op basis van bezit als de persoon, voor hij op de hoogte is gebracht van het feit dat hij een dopingovertreding heeft begaan, concrete actie heeft ondernomen waaruit blijkt dat de persoon nooit de intentie van het bezit heeft gehad en heeft afgezien van het bezit door dat uitdrukkelijk aan een antidopingorganisatie te verklaren.
Niettegenstaande enige andersluidende bepaling in deze definitie staat de aankoop, elektronisch of op een andere wijze, van een verboden stof of verboden methode gelijk met bezit door de persoon die de aankoop doet;

10° binnen wedstrijdverband: tenzij het anders bepaald is in de regels van de internationale federatie of het bestuursorgaan van het evenement in kwestie, betekent dit de periode tussen twaalf uur voor het begin van de wedstrijd waaraan de sporter zal deelnemen, tot het einde van de wedstrijd en de monsterneming die in verband staat met de wedstrijd;

13° buiten wedstrijdverband: niet binnen wedstrijdverband;

17° elitesporter: sporter die deelneemt aan wedstrijden op internationaal niveau, zoals bepaald door de internationale federatie, of op nationaal niveau, zoals bepaald door de NADO;

20° evenement: een reeks individuele wedstrijden die samen worden uitgevoerd onder één bestuursorgaan;

22° evenementenperiode: de tijd tussen de start en het einde van het evenement, zoals vastgelegd door het bestuursorgaan van het evenement;

24° gebruik: het op om het even welke wijze gebruiken, aanbrengen, innemen, injecteren of consumeren van een verboden stof of verboden methode;

25° geen schuld of nalatigheid: het bewijs van een sporter of begeleider dat hij of zij niet wist of vermoedde, en zelfs met de grootst mogelijke voorzichtigheid niet redelijkerwijs had kunnen weten of vermoeden, dat hij of zij de verboden stof of verboden methode had gebruikt of toegediend had gekregen of anderszins een antidopingregel heeft overtreden. Behalve in het geval van een minderjarige, moet de sporter voor elke dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 1° ook aantonen hoe de verboden stof in zijn of haar lichaam is terechtgekomen;

26° geen significante schuld of nalatigheid: het bewijs van een sporter of begeleider dat er, gezien binnen het geheel van omstandigheden en rekening houdend met de criteria voor geen schuld of nalatigheid, geen significant verband was tussen zijn of haar schuld of nalatigheid en de dopingovertreding. Behalve in het geval van een minderjarige, moet de sporter voor elke dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, 1° ook aantonen hoe de verboden stof in zijn of haar lichaam is terechtgekomen. Voor cannabinoïden kan een sporter bewijzen dat hem of haar geen significante schuld of nalatigheid te verwijten valt door duidelijk aan te tonen dat de context van het gebruik niet gerelateerd was aan zijn of haar sportprestaties;

27° gemiste dopingtest: het verzuim van een sporter in een geregistreerde doelgroep om zich beschikbaar te stellen voor een dopingtest op de plaats en het tijdstip, bepaald in het tijdsbestek van zestig minuten dat is vastgelegd in zijn aangifte van verblijfsgegevens voor de dag in kwestie;

29° handel: het aan een derde verkopen, het verstrekken, vervoeren, versturen, leveren of verspreiden, of bezitten voor een van die doeleinden, van een verboden stof of verboden methode, hetzij fysiek, hetzij elektronisch of op een andere wijze, door een sporter, begeleider of andere persoon die onder het gezag van een antidopingorganisatie valt, met uitzondering van de handelingen van bonafide medisch personeel met betrekking tot een verboden stof die wordt gebruikt voor reële en legitieme therapeutische doeleinden of om een andere aanvaardbare reden, en handelingen met betrekking tot verboden stoffen die niet verboden zijn tijdens dopingtests buiten wedstrijdverband, tenzij de omstandigheden in hun geheel erop wijzen dat dergelijke verboden stoffen niet bedoeld zijn voor reële en legitieme therapeutische doeleinden of dat ze bedoeld zijn om de sportprestaties te verbeteren;

30° Hof van Arbitrage voor Sport, afgekort TAS: internationaal scheidsgerecht voor de arbitrage van sportzaken;

31° individuele sport: elke sport die geen ploegsport is;

44° niet-specifieke stof: elke verboden stof die geen specifieke stof is;

45° opzettelijk: de sporter of begeleider heeft handelingen gesteld waarvan hij of zij wist dat ze een dopingovertreding waren of dat er een aanzienlijk risico was dat de handelingen een dopingovertreding zouden kunnen zijn of tot gevolg zouden kunnen hebben en dat risico kennelijk heeft genegeerd. Een dopingovertreding die het gevolg is van een afwijkend analyseresultaat voor een stof die alleen binnen wedstrijdverband verboden is, wordt geacht, tot het bewijs van het tegendeel is geleverd, niet opzettelijk te zijn als het een specifieke stof betreft en de sporter kan aantonen dat de verboden stof buiten wedstrijdverband werd gebruikt. Een dopingovertreding die het gevolg is van een afwijkend analyseresultaat voor een stof die alleen binnen wedstrijdverband verboden is, wordt niet als opzettelijk beschouwd indien het een niet-specifieke stof betreft en de sporter kan aantonen dat de verboden stof buiten wedstrijdverband werd gebruikt in een context die niets te maken heeft met sportprestaties.

48° ploegsport: een sport waarbij de vervanging van sporters tijdens een wedstrijd toegestaan is;

52° schuld: elk plichtsverzuim of elk gebrek aan zorgvuldigheid die in een bepaalde situatie vereist is. Factoren die bij de beoordeling van de schuldgraad van een sporter of begeleider in aanmerking moeten worden genomen, zijn bijvoorbeeld de ervaring van de sporter of begeleider, of de sporter of begeleider minderjarig is, speciale overwegingen zoals een handicap, het risico dat de sporter had moeten zien en de zorgvuldigheid en voorzichtigheid die de sporter aan de dag heeft gelegd met betrekking tot wat het gepercipieerde risico had moeten zijn. Bij de beoordeling van de schuldgraad van een sporter of begeleider moeten de in overweging genomen omstandigheden specifiek en relevant zijn voor de verklaring van het feit dat de sporter of begeleider is afgeweken van het verwachte standaardgedrag;

53° specifieke stof: elke verboden stof, met uitzondering van stoffen in de klassen van de anabolica en hormonen en de stimulerende middelen en hormoonantagonisten en modulatoren die als dusdanig zijn geïdentificeerd in de verboden lijst. Verboden methoden worden niet beschouwd als specifieke stoffen;

54° sportactiviteit: elke voorbereiding op of initiatief tot sportbeoefening met recreatieve, competitieve of demonstratieve doeleinden in georganiseerd verband;

57° substantiële hulp: om in aanmerking te komen voor een verminderde sanctie wegens substantiële hulp moet een sporter of begeleider: (1) alle informatie waarover hij of zij beschikt met betrekking tot dopingovertredingen volledig onthullen in een ondertekende schriftelijke verklaring, en (2) zijn of haar volledige medewerking verlenen aan het onderzoek en de uitspraak in elke zaak die verband houdt met die informatie, inclusief, bijvoorbeeld, het afleggen van een getuigenis op een hoorzitting indien een antidopingorganisatie of tuchtcommissie dat vraagt. Bovendien moet de verstrekte informatie geloofwaardig zijn en betrekking hebben op een belangrijk deel van een ingeleide zaak of, indien er nog geen zaak is ingeleid, volstaan om een zaak in te leiden.

58° toediening: het verstrekken, leveren of faciliteren van, of het houden van toezicht op, of het op een andere wijze deelnemen aan het gebruik of de poging tot gebruik door een andere persoon van een verboden stof of verboden methode, met uitzondering van de handelingen van bonafide medisch personeel met betrekking tot een verboden stof of verboden methode die wordt gebruikt voor reële en legitieme therapeutische doeleinden of om een andere aanvaardbare reden, en de handelingen met betrekking tot verboden stoffen die niet verboden zijn tijdens dopingtests buiten wedstrijdverband, tenzij de omstandigheden in hun geheel erop wijzen dat dergelijke verboden stoffen niet bedoeld zijn voor reële en legitieme therapeutische doeleinden of dat ze bedoeld zijn om de sportprestaties te verbeteren;

62° verboden lijst: de lijst met verboden stoffen en verboden methoden, vermeld in artikel 9;

63° verboden methode: elke methode die als zodanig wordt beschreven in de verboden lijst;

64° verboden stof: elke stof die als zodanig wordt beschreven in de verboden lijst;

65° besmet product: een product dat een verboden stof bevat die niet vermeld staat op het etiket of in de informatie die via een redelijke zoekopdracht op het internet te vinden is;

66° voorlopige hoorzitting: een hoorzitting in het kader van een voorlopige schorsing die de hoorzitting over de zaak ten gronde voorafgaat;

67° voorlopige schorsing: het tijdelijke verbod om deel te nemen aan wedstrijden, voorafgaand aan de definitieve uitspraak van het bevoegde disciplinaire orgaan over een beweerde dopingpraktijk;

68° wedstrijd: een sportactiviteit in de vorm van een race, match, spel of concours;

69° Wereldantidopingagentschap, afgekort WADA: de stichting die opgericht is onder Zwitsers recht op 10 november 1999 als internationale organisatie ter bestrijding van doping.

Art. 3. In dit decreet wordt onder verstaan onder dopingpraktijk: de overtreding of de verschillende overtredingen van antidopingregels op een van de volgende wijzen:

1° de aanwezigheid van een verboden stof of van een metaboliet of marker daarvan in een monster dat afkomstig is van het lichaam van de sporter;

2° het gebruik of de poging tot gebruik door een sporter van een verboden stof of een verboden methode;

3° het ontwijken van een monsterneming, of het zonder geldige reden weigeren of zich niet aanbieden voor een monstername na de kennisgeving, vermeld in de toepasselijke antidopingregels;

4° elke combinatie van drie aangifteverzuimen of gemiste dopingtests binnen een periode van twaalf maanden;

5° het plegen van bedrog, of de poging daartoe, bij om het even welk onderdeel van de dopingcontrole, inclusief maar niet beperkt tot het intentioneel hinderen of de poging tot hinderen van een controlearts, bedrieglijke informatie verschaffen aan een ADO of het intimideren of de poging tot intimidatie van een potentiële getuige;

6° het bezit van een verboden stof of een verboden methode:
a) door een sporter binnen wedstrijdverband of het bezit door een sporter buiten wedstrijdverband van een buiten wedstrijdverband verboden stof of verboden methode, tenzij de sporter aantoont dat het bezit strookt met een geldige TTN of een andere aanvaardbare rechtvaardiging;
b) door een begeleider binnen wedstrijdverband of het bezit door een begeleider buiten wedstrijdverband van een buiten wedstrijdverband verboden stof of verboden methode in verband met een sporter, wedstrijd of training, tenzij de begeleider aantoont dat het bezit strookt met een aan de sporter toegekende geldige TTN of een andere aanvaardbare rechtvaardiging;

7° de handel of de poging tot handel in een verboden stof of verboden methode;

8° de toediening of de poging tot toediening aan een sporter binnen wedstrijdverband van een verboden methode of verboden stof, of de toediening of de poging tot toediening aan een sporter buiten wedstrijdverband van een verboden methode of een verboden stof die verboden is buiten wedstrijdverband;

9° het meewerken, aanmoedigen, helpen, aanzetten tot, samenzweren, verbergen of om het even welke andere vorm van opzettelijke medeplichtigheid in het kader van een dopingpraktijk of poging tot dopingpraktijk of de niet-naleving van een opgelegde uitsluiting of schorsing door een andere persoon dan de sporter;

10° verboden samenwerking. Onder verboden samenwerking wordt verstaan: de professionele of sportgerelateerde samenwerking van een sporter of begeleider met een begeleider die aan een van de volgende criteria voldoet. De begeleider:
a) valt onder de bevoegdheid van een ADO en is uitgesloten van deelname aan sportactiviteiten;
b) valt niet onder de bevoegdheid van een ADO en is niet uitgesloten van deelname aan sportactiviteiten conform de Code, maar hij is in een burgerlijke, strafrechtelijke of tuchtprocedure veroordeeld voor feiten die in een disciplinaire procedure conform de Code zouden worden beschouwd als een dopingpraktijk;
c) treedt op als eerste aanspreekpunt of tussenpersoon voor een persoon als vermeld in punt a) of b).

De samenwerking vermeld in het eerste lid, 10°, a) is verboden gedurende de periode van uitsluiting.

De samenwerking vermeld in het eerste lid, 10°, b) is verboden voor een periode van zes jaar vanaf de strafrechtelijke, burgerrechtelijke of tuchtrechtelijke uitspraak of voor de periode van de opgelegde strafrechtelijke, burgerrechtelijke of tuchtrechtelijke sanctie, als deze laatste langer is dan zes jaar.

De samenwerking vermeld in het eerste lid, 10°, c) is verboden gedurende de periode het dat de persoon waarvoor de tussenpersoon optreedt, verboden is samen te werken met de sporter.

Voor de toepassing van deze bepaling is het noodzakelijk dat de sporter of begeleider vooraf schriftelijk door een bevoegde ADO, of door het WADA, op de hoogte is gebracht van de diskwalificerende status van de begeleider en de mogelijke gevolgen van de verboden samenwerking, en dat de sporter of begeleider de samenwerking redelijkerwijze kan vermijden. De ADO zal ook redelijke inspanningen leveren om de begeleider die het voorwerp is van de kennisgeving, mee te delen dat hij vijftien dagen heeft om aan de ADO te bewijzen dat de criteria, vermeld in het eerste lid, 10°, a) of b), niet van toepassing zijn.

Het eerste lid, 10° is ook van toepassing op de samenwerking met begeleiders die veroordeeld zijn voor feiten die voor 1 januari 2015 strafbaar waren, en nog niet verjaard zijn.

Het is aan de sporter of begeleider om aan te tonen dat de samenwerking met de begeleider, vermeld het eerste lid, 10°, a) of b), niet professioneel of sportgerelateerd is.

ADO’s die weet hebben van begeleiders die aan de criteria, vermeld in het eerste lid, 10°, voldoen, moeten die informatie doorgeven aan het WADA.

Art. 8. §1. Het bewijs van een dopingpraktijk moet geleverd worden door de ADO. De bewijsstandaard is meer dan een afweging van waarschijnlijkheid, maar minder dan een bewijs boven redelijke twijfel.

Als de sporter of begeleider een vermoeden moet weerleggen of specifieke feiten en omstandigheden moet bewijzen, is de bewijsstandaard een afweging van waarschijnlijkheid.

Feiten met betrekking tot een dopingpraktijk kunnen met alle middelen van recht worden vastgesteld, inclusief bekentenissen.

§2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 gelden in disciplinaire procedures overeenkomstig artikel 3.2 van de Code de volgende bewijsregels:
1° analytische methoden of beslissingslimieten die door het WADA zijn goedgekeurd na overleg met de desbetreffende wetenschappelijke gemeenschap en die zijn onderworpen aan collegiale toetsing, worden verondersteld wetenschappelijk geldig te zijn. Elke sporter of begeleider die de veronderstelling van wetenschappelijke validiteit wil weerleggen, moet als opschortende voorwaarde eerst het WADA op de hoogte brengen van de betwisting en de grondslag ervan. Het TAS kan op eigen initiatief ook het WADA op de hoogte brengen van een dergelijke betwisting. Op verzoek van het WADA zal de TAS-commissie een geschikte wetenschappelijke expert aanstellen om haar te helpen bij de beoordeling van de betwisting. Binnen tien dagen nadat het WADA die kennisgeving en het TAS-dossier heeft ontvangen, heeft het WADA het recht om als partij te interveniëren, als amicus curiae op te treden of op een andere wijze bewijzen te leveren in een dergelijke procedure;
2° de door het WADA geaccrediteerde of goedgekeurde laboratoria worden vermoed de analyses van monsters en de bewaarprocedures te hebben uitgevoerd in overeenstemming met de Internationale Standaard voor Laboratoria. De sporter kan dat vermoeden weerleggen door aan te tonen dat een afwijking van de Internationale Standaard voor Laboratoria heeft plaatsgevonden die redelijkerwijs het afwijkende analyseresultaat kan hebben veroorzaakt. Als de sporter het vermoeden weerlegt door aan te tonen dat een afwijking van de Internationale Standaard voor Laboratoria redelijkerwijs het afwijkende analyseresultaat kan hebben veroorzaakt, moet de ADO aantonen dat die afwijking het afwijkende analyseresultaat niet heeft veroorzaakt;
3° onregelmatigheden die niet tot een afwijkend analyseresultaat of een andere dopingpraktijk hebben geleid, maken dergelijke resultaten of bewijs niet ongeldig. Als de sporter of begeleider aantoont dat een onregelmatigheid redelijkerwijs geleid heeft tot het vaststellen van een dopingpraktijk op basis van een afwijkend analyseresultaat of een andere dopingpraktijk, moet de ADO aantonen dat die onregelmatigheid het afwijkende analyseresultaat niet heeft veroorzaakt of niet de feitelijke basis is voor de vastgestelde dopingpraktijk;
4° feiten die worden aangetoond op grond van een beslissing van een rechtbank of een bevoegd professioneel disciplinair orgaan waartegen geen beroepsprocedure loopt, vormen een onweerlegbaar bewijs van de feiten tegen de sporter of begeleider waarop de beslissing betrekking heeft, tenzij de sporter of begeleider aantoont dat de beslissing de principes van eerlijke rechtsbedeling schendt;
5° de commissie die optreedt in een hoorzitting over een dopingpraktijk, mag een negatieve gevolgtrekking maken ten aanzien van een sporter of begeleider die wordt beschuldigd van de dopingovertreding op basis van zijn weigering, nadat hij daarvoor redelijke tijd op voorhand is opgeroepen, om te verschijnen tijdens de zitting, hetzij persoonlijk of telefonisch, zoals opgedragen door de commissie, en de vragen van de commissie of de ADO die de dopingovertreding ten laste legt, te beantwoorden.

§3. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 en 2 gelden de volgende specifieke bewijsregels:

1° een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, kan blijken uit een van de volgende feiten:
a) de aanwezigheid van een verboden stof of metabolieten of markers ervan in het A-monster van de sporter, waarbij de sporter geen analyse vraagt van het B-monster en het B-monster niet wordt geanalyseerd;
b) de analyse van het B-monster bevestigt de aanwezigheid van een verboden stof of metabolieten of markers ervan in het A-monster van de sporter;
c) het B-monster wordt verdeeld over twee flessen en de analyse van de tweede fles bevestigt de aanwezigheid van de verboden stof of metabolieten of markers ervan in de eerste fles;

2° met uitzondering van de stoffen waarvoor in de verboden lijst specifiek een kwantitatieve limiet is opgegeven, vormt de aanwezigheid van om het even welke hoeveelheid van een verboden stof of metaboliet of marker ervan in een monster van een sporter als vermeld in punt 1°, een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°.

Als uitzondering op de algemene regel kunnen de verboden lijst of de Internationale Standaarden bijzondere criteria vaststellen voor de beoordeling van verboden stoffen die ook door het lichaam kunnen worden aangemaakt;

3° een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, kan blijken uit bekentenissen, getuigenverklaringen, documenten, conclusies uit de analyse van het biologisch paspoort of analyses die op zich niet volstaan om een dopingpraktijk als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, aan te tonen.